Protesterende studenten in Amsterdam ageren tegen het ‘rendementsdenken’ op de universiteit. Daar valt best over te discussiëren, bijvoorbeeld door niet alleen naar afstudeeraantallen te kijken, maar ook de ervaren kwaliteit te laten meewegen, stelt Sandra Phlippen.

De bezetters van het Maagdenhuis willen dat de zachte waarde van onderwijs zwaarder wordt meegeteld en denken dat zelf meebesturen de kosteloze weg daarnaartoe is.

Econoom Arthur Schram wees op 13 maart in de Volkskrant op de miserabele jaren van stuurloze universiteiten, waarin studentenorganen de hakken in het zand zetten en bestuurders ofwel ongemotiveerd (want bezig met wetenschap) ofwel onkundig (want gevlucht uit de wetenschap) waren.

Schrams dochter Eva reageerde via de krant door haar vader te wijzen op de uitholling van kwaliteit door de focus op massaal onderwijs. Massaal onderwijs is het logische gevolg van rendementsdenken. Meer studenten leveren simpelweg meer op en dat gaat volgens Eva en de bezetters van het Maagdenhuis ten koste van de ervaren kwaliteit.

Rendement of waarde

Rendement is in deze discussie een ongelukkige term omdat deze het kwalitatieve deel van wat een opleiding waard is, negeert. Rendement is een financiële term, synoniem aan opbrengst en winst. Daar zit de kern van het gevoelsmatige probleem, want als we zouden spreken over waarde in plaats van rendement, dan zou de discussie rondom het Maagdenhuis ineens gaan over wat het afstuderen in een studie als Scandinavische talen waard is.

Iedereen zal begrijpen dat het hier niet alleen om positieve waarden gaat. We zijn groot geworden met de afweging of een ijsje je die vijftig cent zakgeld waard is.

Het sturen op onderwijs begint bij het Rijk en eindigt bij de interactie tussen student en docent. In dat proces, van boven naar beneden, veranderen de afweging en de beschikbare informatie van kwantiteit naar kwaliteit.

Bovenaan staat de minister. Zij wil Nederlanders een goede start geven op de mondiale arbeidsmarkt. Zo veel mogelijk afgestudeerden aan opleidingen van een zo hoog mogelijke kwaliteit. Aan beide aspecten wordt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen hard gewerkt.

Maar de minister staat ver van de collegezaal vandaan en verdeelt het budget grotendeels op basis van het afstudeerrendement van universiteit X ten opzichte van de andere universiteiten. De kwaliteit wordt gecontroleerd door inspectie en visitatie, maar dit instrument belet alleen het zakken onder een minimumkwaliteit. Het is geen instrument dat aanzet tot een zo hoog mogelijke kwaliteit.

Perverse prikkel: hoge aantallen leveren geld op

Bestuurders staan iets minder ver van de collegezaal af, maar zijn uiteraard niet in staat de kwaliteit van elk college zelf te beoordelen. Een bestuurder, zoals Han Van Dissel medio maart in het FD schreef, wil uitstekend onderwijs en baanbrekend onderzoek. Dat kost geld en noodzaakt tot meer afgestudeerden. Hier ligt de perverse prikkel tot het verlagen van de lat, zodat meer studenten eroverheen springen. Hier ligt ook een groot deel van de verontwaardiging van de bezetters.

Dat gevoel van onbehagen over de nadruk op aantallen is begrijpelijk, want grotere collegezalen vragen om ander docentschap. Iedere docent weet dat hoe meer studenten in de zaal, hoe langzamer en letterlijk theatraler de lesstof moet worden gebracht om de gehele massa mee te krijgen. Of de kwaliteit daar per se slechter van wordt, is nog onzeker.

Een ander belang dat daarbij speelt is het realiseren van betere arbeidsmarktkansen voor grotere aantallen studenten in de maatschappij door een academisch diploma. De student zelf denkt uiteindelijk ook in termen van kosten en baten. Wat is deze studie mij waard?

Student en docent: wat is de ervaren kwaliteit?

Pas daar waar studenten interacteren met docenten komt de (ervaren) kwaliteitsinformatie van de opleiding naar voren. In termen van arbeidsmarktkansen, maar zeker ook in termen van geluk. Het goede nieuws is dat we dit al jarenlang meten. Per vak worden gedetailleerde onderwijsevaluaties ingevuld. Deze gaan over hoe enthousiast de docent je maakt, hoe begrijpelijk de stof wordt uitgelegd en dergelijke.

Het verrijken van de afstudeeraantallen met een weging van de ervaren kwaliteit per student per vak zou een eerste, toch zeker niet onhaalbare stap kunnen zijn. Studenten en docenten laten meedenken over wat kwaliteit voor hen betekent en wat het hun waard is, klinkt al een heel stuk constructiever.

*deze column is ook als hoofdredactioneel commentaar verschenen in Economisch Statistische Berichten. Sandra Phlippen is hoofdredacteur van het economisch vakblad ESB

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl